Enkele gedachten bij de Bijbeltekst
De centrale plaats van liefde in het christelijke leven
Liefde is het DNA van het christelijk geloof. God is liefde en ‘de liefde van Christus heeft ons één gemaakt’. We vinden onze gemeenschappelijke identiteit in de ervaring van Gods liefde (Johannes 3 vers 16) en tonen die identiteit aan de wereld door hoe we elkaar liefhebben (Johannes 13 vers 35).
In de passage die gekozen is voor de Week van gebed (Lucas 10 vers 25-37), bevestigt Jezus de traditionele Joodse leer uit Deuteronomium 6 vers 5: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht’ en die van Leviticus 19 vers18b: ‘Heb je naaste lief als jezelf.’
De wetgeleerde in het evangelie vraagt Jezus onmiddellijk: ‘En wie is mijn naaste?’ De vraag hoe ver de Bijbelse verplichting om lief te hebben zou moeten reiken, was een omstreden vraag onder rechtsgeleerden. Vanouds nam men aan dat deze verplichting zich uitstrekte tot Israëlitische medeburgers en vreemdelingen. Als gevolg van invasies van buitenlandse bezetters werd het gebod later zo opgevat dat het niet van toepassing was op deze vreemdelingen. Na verloop van tijd, toen het Jodendom zelf versplinterde, werd het soms zo begrepen dat het alleen van toepassing was op de eigen groep. De vraag die de wetgeleerde aan Jezus stelt, is daarom een provocerende vraag. Jezus beantwoordt de vraag met een gelijkenis die een liefde toont die veel verder gaat dan wat de rechtsgeleerde verwacht.
Christenen zijn geroepen om te handelen zoals Christus. Dat kunnen we doen door net als de barmhartige Samaritaan liefde, barmhartigheid en medeleven te tonen aan mensen in nood, ongeacht hun religieuze, etnische of sociale achtergrond. Het is niet onze gedeelde identiteit die ons ertoe moet aanzetten de ander te hulp te komen, maar de liefde voor onze ‘naaste’. Deze visie van naastenliefde die Jezus ons voorhoudt, staat voortdurend onder druk.
Door te leren elkaar lief te hebben, ongeacht verschillen, kunnen christenen naasten worden, zoals de Samaritaan in het verhaal dat Jezus vertelt. Tijdens de Week van gebed voor eenheid vragen we daarom de Heer om ons bij te staan, onze wonden te verzorgen en ons zo in staat te stellen de weg van de eenheid met vertrouwen en hoop te bewandelen.
De weg van de oecumene
Jezus bad dat zijn volgelingen allen één zouden zijn (Johannes 17 vers 21), en dus willen we de hoop niet verliezen of ophouden met bidden en werken voor eenheid. We zijn verenigd door onze liefde voor God in Christus en door de ervaring Gods liefde voor onszelf. We herkennen bij elkaar de ervaring van dit geloof wanneer we samen bidden, vieren en God dienen. In de interkerkelijke relaties, ook in Burkina Faso, blijft dit echter een uitdaging. Gebrek aan wederzijdse kennis en wantrouwen tegenover elkaar kunnen de betrokkenheid van kerken op de oecumenische weg verzwakken. Sommigen zijn bang dat oecumene kan leiden tot een verlies van de eigen, confessionele identiteit en kerkelijke ‘groei’ kan verhinderen. Dergelijke rivaliteit tussen kerken staat haaks op het gebed van Jezus. Net als de priester en de Leviet in het evangelie, missen christenen uit angst vaak de kans om zich met broeders en zusters te verbinden.
Tijdens de Week van gebed voor eenheid vragen we daarom de Heer om ons bij te staan, onze wonden te verzorgen en ons zo in staat te stellen de weg van de oecumene met vertrouwen en hoop te bewandelen.